Zand- en Kleigronden
Hoofdlijnen
Zandgronden
Zandgronden zijn minerale gronden die vaak zeer fijne (kleiner dan 2 mu) kleideeltjes bevatten. Deze deeltjes worden lutum genoemd. Indien minerale grond minder dan 8% lutum bevat hebben we in ons land met zandgrond te maken. Als dit zand heel fijn is (kleiner dan 50 mu), spreken we van leem; hieronder vallen ook de lössgronden in het zuiden en oosten van ons land. Naarmate er meer leem aanwezig is, is de bodem beter in staat om water vast te houden. Leemgronden bevatten bovendien meer voedingsstoffen dan de grovere zandgronden. Op leemachtige grond is dus in het algemeen een meer productieve plantengroei mogelijk dan op de drogere en grofkorrelige zandgronden. Zandgronden worden ingedeeld naar leemgehalte.
1µm of micrometer = 0.001/een duizendste mm.
 
Kleigronden
Kleigronden bevatten meer dan 8% lutum. Lichte, zandige kleigronden die niet meer dan 25% lutum bevatten worden zavelgronden genoemd. Deze zavelgronden komen veel in het rivierengebied voor en zijn meestal kalkhoudend of kalkrijk. Als het lutumgehalte boven de 25% ligt, hebben we pas met echte klei te maken. Hoe hoger het lutumgehalte, des te zwaarder de klei. En zoals bekend is zware klei voedselrijk en goed in staat om water vast te houden. Kleigronden worden ingedeeld naar lutumgehalte
 
Opdrogende kleigrond -----
 
Omgeploegde kleigrond
 
---
Meer informatie
Kleideeljes of lutum
Een kleideeltje (lutum) is een plaatvormig 'kristal' kleiner dan 2µm.
De basiselementen van een kleideeltje zijn zuurstofionen, siliciumionen en magnesiumionen. Voor symbolen zie tabel.
Een ion is een elektrisch geladen atoom, molecuul en vaak een complex samengestelde groep atomen. Net als bij magneten trekken tegengesteld geladen ionen elkaar aan en gelijk geladen ionen stoten elkaar af.
Bij een zuiver kristal  zijn atomen of positieve en negatieve ionen in een vaste verhouding gerangschikt. Deze kristallen zijn elektrisch neutraal.
Bij kleideeltjes is dat niet het geval. Doordat de negatief geladen zuurstofionen in de meerderheid zijn, zijn de kleideeltjes negatief geladen.
Het gevolg hiervan is dat de kleideeltjes andere positief geladen ionen uit de bodem aantrekken. Maar hierdoor ontstaat er weer een verschil in lading tussen de kleideeltjes en de ruimte daar omheen. Dit verschil in lading wordt opgelost door het aantrekken van water moleculen. Dit proces wordt hydratatie genoemd.
Hydratatie houdt in dat watermoleculen een zwakke binding aangaan met andere moleculen; in dit geval de kleideeltjes. Die worden dan omgeven met een uiterst dun laagje water.
In dit laagje water bevinden zicht positief (+) geladen ionen, die meestal kationen worden genoemd. De voornaamste hiervan staan in onderstaande tabel. Dat zijn ook de voornaamste voedingsstoffen voor de planten.
De gehydrateerde kleideeltjes zijn neutraal ten opzichte van de omgeving (de bodem). De positief geladen ionen in het waterlaagje hebben een zwakke binding met het kleideeltje. Als plantenwortels uit de omgeving (de bodem) positief geladen ionen onttrekken, ontstaat er weer een negatief geladen omgeving. Het gevolg hiervan is dat de positief geladen ionen uit de waterlaag worden onttrokken. Voor de plant betekent dat, dat er voedingsstoffen vrij komen.
Samengevat en anders geformuleerd. Kleideeltjes adsorberen in hun omringende waterlaag voedingsdeeltjes voor planten. Zodra er in de bodem een tekort aan deze voedingsdeeltjes (kationen) ontstaat, worden deze deeltjes vanuit deze waterlaag weer aangevuld. De waterlaag is te vergelijken met een soort spaarpot die tekorten kan aanvullen.
Humus heeft ook deze eigenschap. Klei- en humusdeeltjes voorkomen dat voedingsstoffen uitspoelen. Door het wisselende elektrische ladingsverschil worden voedingsstoffen voor planten beurtelings gebonden en dan weer vrijgegeven. De capaciteit van de kleideeltjes (de bodem) om voedingsdeeltjes (kationen) aan zich te binden wordt CEC genoemd (Cation Exchange Capacity = kation uitwisselcapaciteit). In de volksmond heet dit het klei-humus complex. Dat is de combinatie van klei en humus.
Onder natuurlijke omstandigheden zijn deze processen in 'evenwicht' of 'afgestemd' op de bovengrondse vegetatie. Een soort Kringloop: wat uit de grond wordt onttrokken komt ook weer deels in de grond terug. Maar als de bovengrondse massa wordt geoogst en afgevoerd, verdwijnen er nutriënten uit deze kringloop dus ook uit de bodem. De klei- en humusdeeltjes raken min of meer uitgeput. Boeren moeten daarom steeds hun land bemesten. Hoe zandiger en humusarmer de grond des te sneller de bodem is uitgeput.
Door de losse binding met water is de klei ook zeer dynamisch. Als de klei nat wordt neemt het volume toe waardoor een homogeen kleipaket kan ontstaan. Als de klei zeer droog wordt, neemt het volume af. Door ongelijke spanning in de grond ontstaan er bij ongerijpte gronden zogenaamde krimpscheuren die vaak dieper zijn van een halve meter en aan het oppervak meer dan een dm breed kunnen zijn. Pottenbakkers en keramisten moeten ernstig met dit verschijnsel rekening houden door hun werkstukken zeer geleidelijk te laten drogen. Als het te snel droogt, ontstaan ook hier door spanningsverschill krimpscheuren.
 
Percentage lutum en leem
Kleibevattende bodems Gew. % lutum Zandbevattende bodems Gew.% leem
Zand zeer kleiarm zand 0- 3% Zand zeer leemarm zand 0-5 %
  matig kleiarm zand 3- 5%   matig leemarm zand 5-10%
  kleiig zand 5- 8%   zwak leemarm zand 10-18%
Zavel zeer lichte zavel 8-12%   sterk lemig zand 18-33%
  matig lichte zavel 12-18%   zeer sterk lemig zand 33-50%
  zware zavel 18-25% Leem zandige leem 50-85 %
Klei lichte klei 25-35%   zandarme leem >85 %
matig zware klei 35-50%      
zeer zware klei >50%      
 
Korrelgrootte
Korrelgrootte analyse. De bodemanalyse richt zich op het bepalen van de verschillende zandfracties en fijnere delen tot en met klei. Door een dergelijke analyse kan men zien of een grond voldoet aan een binnen een project voorgeschreven grofheid.  Bij de tabel hieronder enkele willekeurige voorbeelden van percelen grond. ( 0-2 betekent 0-2 micrometer. De getallen in de tabel zijn de % van de verschillende korrelgroottefracties van de minerale delen in de bodem (zonder de organische stof en extraheerbare mineralen en koolzure kalk) Uiteraard heeft ieder perceel grond weer een andere samenstelling, het is mogelijk de korrelgroottesamenstelling door ons te laten bepalen.
Bovenstaande tekst en onderstaande tabel is met toestemming overgenomen van: Koch Bodem techniek: Laboratorium voor routine onderzoek in en rond de bodem: www.eurolab.nl
 
Deeltjes Bodemtyp lutum sloef loss uiterst fijn zand zeer fijn zand matig fijn zand matig
grof zand
zeer grof zand
in microm. µm 0- 2 2-16 16-50 50-105 105-150 150-210 210-420 420-1700
Duinzand 1.5 0.6 0.2 1 12 44 40 0.5
Zeezavel 19 7 25 35 14 0.5 0.3 0
Zeezand 1 1.1 3.4 36 36 18 5.5 0.3
Rivierklei 48 29 22 1.5 0.1 0.1 0.2 0.3
Loss 15 9.5 73 3 0.1 0.1 0.1 0
Dekzand 4 1.4 27 24 21 15 7 0/9
Keileem 18 7.5 8 15 14 14 19 5.3
Zand stuwwal 1.5 2.1 8 4 8 15 39 23