Wat zijn bijen?
Bijen zijn insecten. Insecten hebben een uitwendig skelet. Het lichaam bestaat uit kop borststuk en achterlijf; ze hebben 3 paar poten en in principe 2 paar vliezige vleugels. Vaak zijn de voorste of de achterste vleugels in de loop van de evolutie veranderd in harde schilden (bij kevers) of zijn veranderd tot kleine orgaantje zoals kofjes bij vliegen. Er bestaan ook insecten die vleugelloos zijn geworden.
In bloemen zijn vrouwtje van bijen bijna altijd te herkennen door stuifmeel aan de achterpoten. In verhouding met andere insecten zijn ze bijna altijd zeer bewegelijk.
Enkele kenmerken van bijen
Bijen en wespen hebben twee paar vliezige vleugels waarvan het voorste paar aanmerkelijk groter is dan het achterste.
De wespentaille
De wespentaille hebben bijen gemeen met wespen. Ze zijn daardoor zeer wendbaar wat voor bloembezoek, verdediging en het bouwen van het nest noodzakelijk is. . Op het eerste gezicht lijkt het een sterke insnoering tussen het borststuk en het achterlijf. De werkelijkheid is dat het eerste achterlijfsegment is vergroeid met het borststuk.
Ogen en Antennen zijn ook kenmerken die bijen en wespen van vliegen onderscheiden.
 
De wespentaille bij deze tubebij is door de vleugels heen zeer goed zichtbaar
 
Voor het verzamelen van stuifmeel en nectar op deze aspergebloem moeten bijen zeer wendbaar zijn. Dat kan alleen dankzij de wespentaille.
 
Beharing
De beharing is een van meeste opvallende aspecten van bijen; in ieder geval bij de vrouwtjes. De beharing van de bijen varieert van zeer dicht bij hommels tot zeer dun bij bloedbijen. Met uitzondering van maskerbijen en parasitaire bijen dient een belangrijk gedeelte van de beharing voor het verzamelen en het transport van stuifmeel: het basisvoedsel van bijen. De beharing waarmee stuifmeel wordt verzameld (verzamelharen) wordt scopa genoemd. Deze haren bevinden zich bij de meeste bijen aan het scheengedeelte van de poten. Bij de zogenaamde 'buikverzamelaars' zitten deze verzamelharen aan de onderkant van het achterlijf. Bij veel bijen zijn de haren vertakt, waardoor gemakkelijker stuifmeel kan worden verzameld. Deze verzamelharen bevinden zich aan en in de buurt van de achterpoten. Bij behangersbijen die de verzamelharen onvertakt.
Verzamelen en transport van stuifmeel
Het verzamelen en transporteren van stuifmeel gebeurt bij de meeste bijen via de beharing op  en bij de poten. Metselbijen, behangersbijen en enkele andere bijengeslachten hebben de verzamelharen borstelvorming gegroepeerd aan de onderkant van hun achterlijf. Honingbijen en hommels hebben aan de scheen van hun achterpoten een zogenaamd korfje om stuifmeel te verzamelen. Dat korfje bestaat uit een iets uitgeholde scheen met een glad, vaak glanzend oppervlak met daar omheen iets stijve haren. Bij pootverzamelaars komt het stuifmeel door beweging van de poten uiteindelijk terecht in de verzamelharen of de korfjes op de achterpoten. Buikverzamelaars trillen met hun lichaam op een schuierende/borstelende wijze, zodat het stuifmeel wordt opgeslagen in de buikschuier (scopa). Als de bijen voldoende stuifmeel hebben verzameld wordt dat naar het nest gebracht. Vaak verzamelen bijen meer dan de capaciteit of de nestopening toelaat. Stuifmeel wordt niet altijd op een efficiënte wijze verzameld en getransporteerd.
Een groep bijen (Maskerbijen) verzamelen stuifmeel met de mond. Deze hebben geen verzamelharen.
 
Korfje van een honingbij
Korfje van een hommel
 
Scopa van zandbijen: pas uit het nest (links) en na een foerageervlucht( rechts)
 
De meest opvallende scopa heeft de pluimvoetbij
 
Scopa tuinbladsnijder met en zonder stuifmeel op speerdistel
 
Angel:
Het meest bekende lichaamsdeel van bijen is de angel, die bij het vrouwtje in de punt van het achterlijf zit. Daarmee kunnen vijanden worden geweerd. Bijen lijken, voor zover het de lichaamsbouw betreft, sterk op wespen.
 
Antennen en ogen
De antennen zijn zeer belangrijke lichaamsdelen, die zintuigen bevatten voor de oriëntatie in de ruimte, vliegcondities (temperatuur, luchtvochtigheid), het onderscheiden van bloemen en voedsel en voor het contact zoeken van mannetjes en vrouwtjes van dezelfde soort. Bij bijen zijn mannetje en vrouwtjes zijn de zelfvoorzienende bijen aan de verzamelharen (scopa)

Bij wespen en parasitaire bijen zijn de mannetjes en vrouwtjes van elkaar te onderscheiden door het aantal antennenleden. De antennen van mannetjes hebben  13 leden en van vrouwtjes 12.
 
De monddelen
Het mondgebied is morfologisch zeer complex samengesteld. Het meest opvallend zijn de kaken die vooral als werktuigen voor verschillende doelen worden gebruikt: onder meer toegang verkrijgen tot voedsel en voor nestbouw. Met de tong wordt nectar en water opgezogen. Het laatste is vooral bij honingbijen heel goed waar te nemen, omdat ze vaak in grote getale water drinken op kale, drooggevallen, maar nog natte bodems. Ze doen dat ook vaak op het grensgebied van nat en droog. Globaal kunnen bijen worden onderscheiden in kort- en langtongige bijen. Bijen met een lange tong, bijvoorbeeld hommels, kunnen nectar zuigen in bloemen met een smalle buisvormige bloemkroon of andere bloemen waar de nectarklieren relatief diep in de bloem liggen. Bijen met een korte tong kunnen alleen nectar zuigen in ondiepe bloemen. Maar ook voor bijen met een relatief lange tong zoals hommels en honingbijen zijn de nectarklieren niet altijd bereikbaar. Vaak bijten ze dan met hun kaken een gat in de bloembuis dat hun toegang tot de nectar verschaft. Honingbijen bijten ook wel een gat in de schil van zachte vruchten (bijv. zeer rijpe pruimen).
De monddelen bevatten ook verschillende klieren die stoffen afscheiden die onder meer voor voeding, nestbouw, territorium afbakening en paring van belang zijn