Honingbijen--
Maatschappelijke betekenis Drachtplantenkaart Waar worden bijenvolken geplaatst
Honingbijen worden al sinds mensenheugenis geteeld door imkers. Sinds de tweede helft van de vorige eeuw worden ook metselbijen en hommels voor de bestuiving van tuinbouwgewassen geteeld.
Hoe leven honingbijen
Honingbijen zijn net als hommels en mieren sociale insecten met een gedifferentieerde taakverdeling. Een bijenvolk bestaat uit een koningin die gedurende haar hele leven eitjes legt, mannetjes die alleen een rol spelen bij de bevruchting van de koninginnen, allerlei soorten werkers (vrouwelijke bijen) voor het schoonmaken van het nest (bijenkast of korf), temperatuurregulatie, ventilatie, voederen van de larven, verdedigen van het nest en bijen die water en voedsel halen.

Honingbijen bouwen raten van was, die uit zeshoekige cellen bestaan. Alleen al door de geavanceerde architectuur van het nest hebben honingbijen al sinds mensenheugenis diep respect afgedwongen.

De grootte van het nest is afhankelijk van de ruimte – onder natuurlijke omstandigheden de holte waarin het nest wordt gemaakt -- en de hoeveelheid beschikbaar voedsel. Indien er veel voedsel beschikbaar is en de ruimte groot is, kan het bijenvolk steeds door blijven groeien. Zodra het nest te klein wordt, gaat een deel van de bijen samen met de koningin op zoek naar een nieuw nest (het zwermen van bijen).
In een groot gedeelte van de wereld worden bijen in kasten en korven gehouden. De grootte hiervan is min of meer afgestemd op de gemiddelde groei van een bijenvolk. In het voorjaar, als het bijenvolk zijn maximale grootte bereikt, weten imkers het zwermen te voorkomen door de jonge bijen samen met de oude koningin een nieuwe nestplaats (kast of korf) aan te bieden. Het wonderlijke  is dat de oude bijen zonder koningin achterblijven, maar dat door een uiterst ingewikkeld, zeer boeiend proces, larven die voorbestemd waren werkers te worden, uitgroeien tot koningin. De koningin die het eerste uitkomt, mag blijven leven. Dat is het meeste cruciale moment van het imkeren. Aan de hand van geluiden die door de koninginnen worden voortgebracht( het zogenaamde tuten en kwaken) kan een imker bepalen of er een koningin is geboren. Zodra dat het geval is worden de overige (grote) cellen waarin zich ongeboren koninginnen bevinden door de imker vernietigd. Als dit ingrijpen achterwege blijft, is de kans groot dat verschillende koninginnen er alsnog met een bijenzwerm vandoor gaan.
Een bij leeft ca. 6 weken tijdens  het vliegseizoen (maart-september).  Er moeten daarom continu larven worden grootgebracht om het bijenvolk op peil te houden. Dat kan alleen als er voldoende stuifmeel  (lees: bloemen) aanwezig is om een nieuwe generatie bijen van voedsel te kunnen voorzien
Een gezond bijenvolk bevat rond eind mei-juni uit meer dan 40.000-50.000 bijen. (met 20 ramen). Op jaarbasis hebben deze ca. 35 tot 50 kg stuifmeel en een veelvoud aan nectar nodig. Het eiwitrijke stuifmeel is noodzakelijk voor de ontwikkeling van de larve. Voor een goede ontwikkeling zijn verschillende soorten stuifmeel nodig om de volledige eiwitbehoefte van de bijen te dekken. Nectar is nodig voor de energievoorziening. Nadat de nectar 4 tot 6 keer is ingedikt door middel van verdamping wordt het als honing opgeslagen. Dit is een actief proces dat de bijen met hun vleugels teweeg brengen.
Alles bij elkaar gaat het om een paar honderd kilo voedsel, die moet worden aangesleept. Noodzakelijkerwijs moet dit efficiënt gebeuren. Werkers verkennen de omgeving. Als ze een plek hebben gevonden waar redelijk wat voedsel aanwezig is, vliegen ze terug en draaien in de kast of korf krakelingachtige rondjes (de bijendans) waarin ze aangeven in welke richting de bijen moeten vliegen. Hoe meer er te halen is, des te heftiger de dans. Grote terreinen met bloeiende planten kunnen dan in korte tijd massaal door bijen worden bezocht. In korte tijd zit dan de kast vol met honing die door de imker wordt geoogst. De imker biedt de bijen in plaats daarvan suikerwater aan. Op locaties waar weinig of geen nectar van de bloemen kan worden gehaald, worden er soms alternatieve koolhydraatbronnen gebruikt. Dit kan honingdauw zijn die door bladluizen wordt afgescheiden of een afscheiding van suikerhoudende vloeistoffen door bladeren of extraflorale nectariën van planten. Nectariën zijn honingklieren die zich buiten de bloem bevinden. Bij het geslacht Prunus bevinden die zich op de bladstelen en bij adelaarsvaren in de bladoksels van de deelbladeren.
 
Wat is de maatschappelijke betekenis van honingbijen?
Bij het verzamelen van stuifmeel en nectar vindt bestuiving van de bloemen plaats. Voor veel telers van fruit en zaaizaad is dat een zeer noodzakelijk proces. Omdat alle bloemen in een bepaalde periode intensief zijn bestoven, krijgen de meeste vruchten dezelfde kwaliteit. Dat wil zeggen vruchten met hetzelfde gewicht en dezelfde vorm, dus geen appels die aan één kant plat zijn, maar allemaal mooi appelvormig rond. Van deze kwaliteit moeten de telers het hebben.
De aardbeien, appels, kersen en peren die op de markt te koop zijn, zijn er dankzij de bijen. Bijen zijn geld waard ! De bijdrage van honingbijen aan onze economie bedraagt meer dan een miljard euro. Bijen, in het bijzonder honingbijen, bestuiven veel van onze voedselbronnen. Een aardbei groeit pas goed uit als de bloemen door honingbijen zijn bestoven: dat wil zeggen dat het stuifmeel van de ene plant naar de andere plant (kruisbestuiving) wordt overgebracht.
Onder natuurlijke omstandigheden is bestuiving niet zo’n groot probleem in dun bevolkte gebieden op aarde. Er zijn veel andere  insectensoorten die voor de bestuiving kunnen zorgen. De noodzaak van de hulp van honingbijen is het meest voelbaar in dicht bevolkte gebieden op aarde of in grote tuinbouwgebieden.Daar moeten zulke geweldige massa’s voedsel  worden geproduceerd dat dit voor natuurlijke bestuivers een vrijwel onmogelijke opgave wordt. Hier bestaat vaak een conflictsituatie met sommige natuurbeschermers, die vinden dat de wilde bijen ook onze cultuurplanten moeten bestuiven.
In de meeste tuinbouwgebieden van West-Europa en elders in de wereld is een economisch verantwoorde productie onmogelijk zonder inzet van honingbijen en in sommige gevallen van hommels. De natuurlijke bestuivers kennen grote fluctuaties in hun aantallen van voorkomen: het ene jaar kunnen ze massaal aanwezig zijn, terwijl ze het andere jaar kunnen ontbreken. Het zal iedereen duidelijk zijn dat dit geen basis is voor een economisch gezonde productiewijze, waarin zekerheid en voorspelbaarheid een belangrijk criterium is. Een teler moet erop kunnen rekenen dat massabestuiving plaatsvindt binnen een bepaalde periode en op een bepaald moment. Te weinig of een te onregelmatige bestuiving leidt tot afname van de productie en vermindering van een standaardkwaliteit.
Veel streken in het land (bijv. kleigebieden) zijn minder geschikt voor de vestiging van massapopulaties wilde bijen, maar wel geschikt zijn voor de tuinbouw. Wilde bijen kunnen hier alleen voor bestuiving worden ingezet als ze op grote schaal worden gekweekt. Dat gebeurt vooral met hommels.
Honingbijen dragen dus ook bij aan de werkgelegenheid en de economie.
In het buitenland en in Nederland worden andere soorten wilde bijen gekweekt. Het zijn dan, net als honingbijen, geen wilde dieren meer, maar het zijn  huisdieren geworden. De teelt van bijen zal in te toekomst een steeds grotere rol gaan spelen. Niet alleen voor de voedselproductie voor miljarden monden, maar ook in de sierteelt. Veel leuke bloemen en planten in de tuin zijn beschikbaar dankzij intensieve bestuiving van bijen; zonder bijen geen zaad of te weinig zaad. Alleen daardoor kunnen veel tuinbouwproducten op een betaalbare wijze op de markt worden gebracht.
Vroeger was het geen probleem om bijen in leven te houden omdat door de verscheidenheid in het milieu het hele groeiseizoen door bloeiende planten aanwezig waren. Na 1950 is dat drastisch veranderd. Intensivering van de landbouw, aanleg van wegen en de explosieve uitbreiding van het stedelijk milieu hebben de natuurlijke bloemenrijkdom in ons land doen inkrimpen Een bewuste aanplant van planten die door bijen worden bevlogen en een natuurvriendelijk beheer van beplantingen en vegetaties kunnen dit verlies compenseren. Dit geldt niet alleen voor honingbijen, maar ook voor een groot gedeelte van andere bloembezoekende insecten.
 
Wat doen hobbyimkers?
In de eerste helft van de vorige eeuw (1900) was het houden van honingbijen in de eerste plaats een bron van inkomsten in geld of in natura. Het houden van bijen was ook vaak een vorm van bijverdienste. Het aantal beroepsimkers van vandaag is op de vingers van twee handen te tellen. Ze verdienen hun brood hoofdzakelijk door het verhuren van bijen aan fruit- en zaadtelers in verband met het uitvoeren van de bovengenoemde bestuiving. De honing die dat eventueel oplevert, kan dan gezien worden als bijverdienste.
Het overgrote deel van de imkers zijn hobbyisten. Ze verhuren eveneens een aantal bijenkasten aan fruittelers, maar in tegenstelling tot de echte beroepsimkers houden ze de bijen hoofdzakelijk voor het winnen van honing. Ze krijgen van de teler een kleine bijdrage om de kosten van hun hobby te kunnen dekken. Steeds meer imkers houden bijen om de bijen zelf. Het is een uiterst boeiende hobby, buitengewoon rustgevend en tegelijkertijd is het een sport om alles in goede banen te leiden. Natuurlijk speelt de opbrengst van honing een rol, maar niet in de eerste plaats. Moderne imkers zijn niet alleen gericht op het welzijn van hun bijen, maar ook op de toestand van de natuur in haar totaliteit. Het houden van bijen is omgaan met de natuur in al haar facetten; klimaat, milieu en biodiversiteit.
Honingbijen zijn niet alleen nuttig. Ze zorgen ook voor een stuk leven in de tuin en dragen net als andere insecten bij aan de positieve belevingswaarde in de tuin of op iedere plek waar bloemen zijn. Voor hommels en wilde bijen  kunnen beheermaatregelen worden getroffen, die het bieden van nestgelegenheid bevorderen en zo de natuurlijke aanwezigheid van wilde bijen stimuleren. Zelfs in de meest intensief gebruikte agrarische gebieden van ons land is dat heel goed mogelijk. Voor het in stand houden van honingbijen is men echter geheel afhankelijk van imkers in de omgeving, die hun bijenkasten  binnen een straal van ca. 3 (-5) km hebben staan.. Als er geen imkers zijn, zijn er ook geen honingbijen. De enige oplossing is dan om zelf of gemeenschappelijk bijen te gaan houden. Veel planten komen pas goed tot hun recht als ze door bijen worden bevlogen. Een wilg of bloeiende roos, die niet gonst van de bijen, is niet compleet: een goede aanleiding voor een fascinerende hobby.
 
Drachtplantenkaart --
Benutten van mogelijkheden en aandachtspunten
De spreiding van de bloeiperiode en de capaciteit van drachtplanten kan zichtbaar gemaakt worden door middel van een drachtplantenkaart. Daarop staat aangegeven welke plaatsen in welke periode van het jaar voor de imkerij van belang zijn. Daarbij hoeven alle planten niet in detail te worden ingevuld, maar kan men volstaan met een vermelding van de voornaamste nectar- en stuifmeelbronnen. Waar een te kort aan drachtplanten is, kan dat mogelijk door aanplanten, uitzaaien of gewijzigd vegetatiebeheer worden verbeterd. In de plantendatabase kan op bloeiperiode worden gesorteerd.
Verbetering van de honingproductie is niet alleen een kwestie van het bevorderen van drachtplanten. Het is ook belangrijk dat men de bestaande mogelijkheden benut, die niet altijd bekend zijn. Vaak wordt de wens geuit dat er meer drachtplanten moeten komen, terwijl men niet goed weet wat er in de omgeving aan drachtplanten aanwezig is. Men roept nogal eens om de aanplant van lindes zonder zich af te vragen of dat in de plaatselijke situatie wel echt nodig is. Misschien zou het beter zijn om soorten te kiezen die later of eerder bloeien dan de al aanwezige soorten. Dit bevordert niet alleen een meer gelijkmatigeverdeelde drachtperiode, maar bovendien de variatie in het landschap. Een goede inventarisatie van de nectar- en stuifmeelbronnen is daarom gewenst. De periodes van overvloed en gebrek worden dan zichtbaar en juist op de zwakke punten (locale drachtpauzes) moet de nectarbron en de daarmee samenhangende honingproductie worden aangepakt. Maar ook als men van mening is, dat de productie van linde- of Phaceliahoning bevorderd moet worden, moet die toch worden gekoppeld aan andere drachtplanten. De wens twee keer zo veel opbrengst van Phaceliahoning te krijgen, betekent ook twee keer zo veel bijenvolken houden. Deze bijenvolken moeten ook in leven gehouden worden buiten de bloeitijd van de favoriete nectarbron. Inzicht in de totale capaciteit van stuifmeel- en nectarproducerende planten is dus onder alle omstandigheden en bij alle soorten gewenste honing een vereiste" (Koster, 1999).

Een drachtplantenkaart geeft inzicht in het aantal bijenvolken dat ergens  geplaatst kan worden. De vuistregel is 2,5 tot 5 volken per ha bloeiende planten. Dit is geschreven rond 2010. Het aantal met de kennis van nu (2021) is 2 bijenvolken per 1 ha bloeiend gewas. Het aantal volken is ook afhankelijk van de kwaliteit van de planten. Bij goed functionerende bomen kan dat aantal  hoger zijn (zie Voorwaarden bijenbezoek) dan bij weinig nectar leverende boomsoorten.

 
Aandachtspunten   Terug
a. Inventarisatielijst van landschapselementen die voor de imkerij van betekenis zijn, iInclusief tuinen, parken, akkerranden etc.
b. Beschrijving van de begroeiing en de voornaamste drachtplanten; grote bomen worden afzonderlijk genoteerd.
c. Probeer het percentage drachtplanten te schatten.
d. Soorten die hoofddracht bepalen moeten afzonderlijk worden genoteerd. Bijvoorbeeld linde, tamme kastanje robinia, esdoorn, Phacelia etc. Inzicht in de capaciteit is hier van groot belang omdat dit limieten stelt aan het aantal volken dat kan worden geplaatst.
f. De bloeiperioden van de voornaamste soorten moeten worden genoteerd.
g. Noteer de sterke en zwakke gebieden op een overzichtskaart. Specificeer dat naar bloeiperiode.
h. Inventariseer potentiële standplaatsen voor bijenvolken. Wat zijn de mogelijkheden binnen de bebouwde kom. En vanuit welke plekken is stads- op dorps groen voor bijen vanuit het buitengebied bereikbaar. Vooral voor de grotere imkers is het van belang dat er voldoende standplaatsen aanwezig zijn. In de zomer en in de nazomer raakt de dracht op zijn eind. Niet alle imkers kunnen naar de hei en naar de phaceliavelden. In het stedelijke gebied is vaak nog een groot aantal bloeiende planten aanwezig. Waar dat niet zo is zou dat moeten worden gestimuleerd.
i. Omschrijf de maatschappelijke en ecologische functies van de landschapselementen. Om draagvlak te winnen is dat van groot belang.
 
Waar worden bijenvolken geplaatst
Bijenvolken kunnen overal worden geplaatst. Niet alleen in allerlei groene groene gebieden op de grond, maar ook op daken en balkons.
Hieronder volgen enkele voorbeelden van bijenkasten in groene gebieden.
 
Op de hei: omgeving vierhouten 2010. Achter de kasten kwam heidezijde bij talrijk voor.
 
Op de hei bij Stroe (ca2008 -2013)
 
Natuurtuin van muntendam
 
Bosrand in het Lauwersmeergebied
 
Volkstuincomplex in Amsterdam-Noord
 
Begraafplaats Amsterdam-Ostdorp
 
In de openbare ruimte in de gemeente Leusden
 
Langs maïsakkers (lees meer via www.drachtplanten.nl)